fragment Tommy

Als Saartje zestien is, heeft ze nog steeds nooit gezoend. Ze hoopt dat Tommy daarin verandering kan brengen.


Ter afsluiting van het schooljaar en ter inwijding van de zomervakantie organiseerde het Berends een groot feest in de Mazzo op de Rozengracht. Mischa zou die avond met haar ouders en zus naar haar opa in Zwitserland vliegen, ik kon me niet achter haar verschuilen. Tommy zou zeker van de partij zijn, want hij hield van feestjes, daarop kon hij schitteren. Bovendien was het voor hem niet alleen een afscheid van het schooljaar, maar ook van het Berends: hij ging voor de tweede keer doubleren, en dat betekende dat hij niet op onze school mocht blijven.
            Voor mijn vuurdoopproject was dat juist positief. Hoe het ook zou verlopen, schaamte zou gewis mijn deel zijn, en afwezigheid van de hoofdgetuige maakte het in het nieuwe schooljaar eenvoudiger de schaamte weg te moffelen.
            Het beramen van de operatie verhoogde de drempel alleen maar. Om de drempel op het moment suprême te kunnen bedwingen had ik ook iets bedacht: martini bianco. In de jaren tachtig werd er in de horeca niet echt op leeftijd gelet bij het schenken van alcohol. Bovendien mocht je al drinken vanaf je zestiende. Martini smaakte naar hoestdrank. Anders dan het goedje van Natterman had martini geen keelverzachtend maar een geestbedwelmend effect. Precies wat ik nodig had.
            De negatieve zelfwaardering van mijn uiterlijk werd deels ingegeven door een subjectieve, puberaal belaste bril, maar als ik nu de enkele foto bekijk waarop ik per ongeluk werd vastgelegd in weerwil van mijn cameraboycot – sinds de schoolfotograaf me in de eerste klas van het Berends op de gevoelige plaat had vastgelegd en ik het stuitende resultaat onder ogen kreeg, besloot ik me nooit meer te laten fotograferen – moet ik vaststellen dat ik in die periode inderdaad niet kon bogen op enige charme. Gelukkig leek Tommy dat niet te deren, hij bleef zijn aanzoeken met de regelmaat van de klok herhalen. Naast zijn andere minder geslaagde eigenschappen imponeerde zijn oordeelkundigheid betreffende het vrouwelijk schoon ook al niet.
            Mijn feestkleding koos ik met zorg. Ik bezat één voorwerp in mijn armetierige garderobe dat met recht modieus genoemd kon worden: een Levis 501, die in 1987 een verplicht onderdeel was van iedere tienergarderobe dankzij de zinnelijke reclame, waarin een beeldschone man, slechts gehuld in deze jeans, zich in een ligbad liet zakken onder begeleiding van de nostalgische muziek van Sam Cooke. Verder liet ik mij niet verleiden tot de aanschaf van commerciële rotzooi, zoals Dirk eigentijdse kleding kwalificeerde, al was het maar omdat ik er het geld niet voor had.
            Voor erop had ik een biljarttafelgroen poloshirt van badstof gekocht bij de v&d. Niet bijster vrouwelijk – stel je voor dat ik hoerig zou overkomen, alsof ik ergens op uit was, alsof ik kon denken dat ik enige kans maakte te scoren.
            Eronder droeg ik niets. Als dochter van een tweedegeneratiefeminist die het pad had gebaand voor nieuwe geëmancipeerde generaties door schaamhaar te laten woekeren en bh’s te verbranden, achtte ik het ongepast een bh te dragen. Bovendien had ik behoorlijk last van drempelvrees. Als internet toen had bestaan, was mijn puberleven veel onbezorgder geweest. Ik durfde de ondergoedafdeling van de hema niet te bezoeken, laat staan winkels als Hunkemöller. Het onderwerp bustehouder durfde ik bij niemand aan te snijden, zelfs of zeker niet bij Elly, die uit principe bh-loos door het leven ging, zodat ik werkelijk geen idee had van mogelijkheden, uitvoeringen, nut, noodzaak en gemak. Een geluk bij een ongeluk: mijn cupmaat was bij aa blijven steken, al wist ik destijds niet dat er zoiets bestond als een cupmaat, en al helemaal niet welke notaties de beschikbare maten hadden. Maar veel urgentie voor schraging was er dus niet. Van substantiële groei is het nooit gekomen, tot mijn grote verdriet, maar destijds had ik nog hoop.
            Al had mijn buste geen ondersteuning nodig, zo’n hulpstuk zou wel degelijk cosmetische verfraaiing hebben kunnen bieden. De erwtjes op de plank hadden een bobbelige, ondefinieerbare, sullige vorm, die onflatteus afstak onder het groene poloshirt van badstof. Ik hoopte dat het niet zo erg was als ik zelf dacht.
            Een betere wapenuitrusting had ik niet tot mijn beschikking. In jeans en oogtartend groen shirt begaf ik me naar de Mazzo.
            Het Berends telde in die periode ongeveer vijfhonderd leerlingen, die voltallig naar het eindfeest leken te zijn gekomen. De populaire leerlingen liepen zelfverzekerd rond, de jongens in kleding van CoolCat, de meisjes in Madonna-outfits, maar ook de minder populaire leerlingen waren goedgekleed en gedroegen zich als vissen in het water. Iedereen danste, dronk bier of stond te kletsen, in de uitwisseling niet gehinderd door het volume van de muziek. Allemaal wisten ze blijkbaar hoe je je dient te gedragen op een feest, alsof ze wekelijks naar de disco gingen, wat ze waarschijnlijk ook deden. Voor mij was het de eerste keer. Ook de laatste keer trouwens.
            Om mezelf een houding te geven – met schoolgenoten praten durfde ik niet, waar moest ik het over hebben, bovendien zou het míj niet lukken om boven de muziek uit te komen, en me op de dansvloer begeven durfde ik al helemaal niet – nam ik mijn toevlucht tot de bar. Van het opstellen voor de bar tot het in ontvangst nemen van een bestelling nam ruim veertig minuten in beslag dankzij de inefficiëntie en klantonvriendelijkheid van het barpersoneel. Zodoende was ik een kleine drie kwartier vrijgesteld van conversatie of andere sociale besognes. 
            Vanaf de positie voor de toog had ik redelijk zicht op het gedeelte waar werd gedanst. Bekende gezichten met mooie lichamen, gehuld in nog hippere kleding dan anders, bewogen ritmisch, elegant en aanstekelijk. Tommy zag ik nergens.
            ‘Wat mag het zijn?’ schreeuwde de barjongen door ‘Shout’ van Tears for Fears heen.
            ‘Een martini, graag!’
            Hij trok zijn wenkbrauwen hoog op.
            ‘Een mar-ti-ni!’
            Eén wenkbrauw en twee mondhoeken zakten. Routineus reikte hij naar een fles, schonk een glas in en zette het me voor.
            let it all out ‘… gulden!’ riep hij.
            ‘Hoeveel?!’
            ‘acht gulden!’
            Ik verstond acht gulden, maar dat kon niet kloppen. Het was gênant om nóg een keer te vragen naar het bedrag, dus ik legde het briefje van vijfentwintig gulden neer dat Dirk me had meegegeven met de verontschuldiging: ‘Ik heb niet kleiner, het wisselgeld krijg ik morgen wel van je terug.’ Ik mocht zo laat als ik wilde thuis komen, voegde hij eraan toe. Ouder worden biedt voordelen.
            ‘Sorry, ik heb niet kleiner,’ legde ik uit aan de barman, die niet eens zijn best deed om me te verstaan.
            Hij gaf me teleurstellend weinig wisselgeld. Ik had het toch goed verstaan. Acht gulden – wat een belachelijk bedrag voor een glaasje drinken, zelfs al zat er alcohol in. Aan de onbewogen houding van de andere barklanten die afrekenden kon ik afleiden dat ik alleen stond in mijn mening.
            ‘Schat, je houdt de rij op. Kun je plaatsmaken voor de volgende?’
            Beteuterd droop ik af.
            Nippend aan mijn kostbare drankje speurde ik de ruimte af op zoek naar Tommy. Tussen de dansers, waar ik hem had verwacht, kon ik hem niet ontdekken. Ik zag wel overal bekende gezichten, bijna alle aanwezigen waren leerlingen van het Berends, maar er was niemand met wie ik een praatje kon beginnen. Praten was in deze omgeving een bezoeking. En aan dansen deed ik niet. Best raar voor iemand die er geen been in ziet een toneelstuk op te voeren in de aula ten overstaan van een vijfhonderdkoppig publiek om níét in het openbaar te durven dansen, zou mijn therapeut kunnen opmerken. Dansen is een heel persoonlijke uitdrukking van je identiteit, toneelspelen is je verbergen achter een andere identiteit, leg ik hem dan uit.
            Omdat ik niet wist hoe ik me een houding moest geven sloot ik met het glas in de hand meteen weer achteraan in de wachtrij voor de bar, niettegenstaande de astronomische prijs van de martini. Tegen de tijd dat ik aan de beurt zou zijn voor nog een bestelling, was ik allang toe aan een refill. Iets beters dan mezelf moed indrinken kon ik in deze omstandigheden toch niet doen.
            Vanavond moest het gebeuren, en toch was het vooruitzicht op een mislukking van mijn missie wegens absentie van de mannelijke hoofdrolspeler verkwikkend. Ik wist dat ik niet laf de aftocht mocht blazen, dat ik dan waarschijnlijk de rest van mijn leven tongmaagd zou blijven, om van de echte maagdelijkheid maar te zwijgen, alleen oefende uitstel van executie een onweerstaanbare aantrekkingskracht op me uit. Lang zou ik het niet meer volhouden hier.
            Dezelfde barman nam mijn bestelling op. Ik zette het lege glas neer, wees er met mijn linkerhand naar en stak mijn rechterwijsvinger omhoog. Deze keer begreep hij meteen wat ik wilde, en terwijl hij mijn glas vulde legde ik een briefje van tien gulden neer. Overmoedig door het perspectief dat me een afgang bespaard zou blijven liet ik me van een genereuze en mondaine kant zien: ‘Laat zo maar zitten.’
            De barman bleef zijn onaangedane zelf.
            De martini sloeg ik in één keer achterover zodat ik het glas op de toog kon achterlaten. De alcohol had de zenuwen moeten verdoven, maar diezelfde zenuwen zorgden er juist voor dat de alcohol geen enkel bedwelmend effect had.
            Terwijl ik naar de uitgang liep, greep iemand me bij de arm. Ik hield halt en draaide me om.
            ‘Hé, schoonheid, waar ga jij naartoe?’ riep Tommy in mijn oor.
            Schoonheid. Werd ik nou beledigd, of hanteerde hij de overtreffende trap van hoffelijkheid?
            Ik begreep dat het noodlot had ingegrepen en dat er van vluchten geen sprake meer kon zijn. Omdat er binnen te veel herrie was om de monoloog die ik had voorbereid verstaanbaar te maken en omdat er te veel potentiële toeschouwers in de disco rondhingen, schreeuwde ik terug: ‘Kom je mee naar buiten? Ik wil je iets vragen.’
            Hij kon met goed fatsoen mijn verzoek niet weigeren, maar ik had hem nog niet mee naar buiten gevraagd of zijn gezicht betrok, alsof hij nattigheid rook. Dat was niet de reactie die ik verwachtte na zijn jarenlange gestalk. Mijn toch al povere moed zonk me in de schoenen. Maar we konden allebei niet meer terug.
            Ik draaide me weer om, vervolgde mijn weg naar de uitgang. Buiten keek ik pas om en zag dat Tommy me was gevolgd. Ik wist niet of ik daar blij mee moest zijn.
            Op de stoep stonden enkele leerlingen voor wat buitenlucht of voor een goed gesprek. Nog steeds te veel getuigen. Ik keek Tommy aan en gebaarde dat we nog wat verder zouden lopen. Naast elkaar liepen we naar de zijstraat, sloegen die in, en toen de eerste straat naar rechts, de Bloemstraat in. Daar was het uitgestorven. Veel gunstiger zouden de omstandigheden niet worden.
            De discodreunen gonsden na, in de Bloemstraat ruiste stilte. Ik onderdrukte een paniekaanval. Dit naderde wel heel erg dicht de werkelijkheid.
            ‘Je wilde me iets vragen,’ moedigde Tommy me aan. Hij pakte me weer bij de arm en liet me stilstaan voor de deur van een garage.
            Ik had een luchtige toespraak voorbereid als bruggetje van drie jaar afwijzing naar genegenheid, iets onweerstaanbaar geestigs, waardoor hij zou gaan lachen en me spontaan zou gaan zoenen. Er kon niets misgaan. Alleen kwam er geen geluid uit mijn keel. Hoe hard ik ook probeerde, mijn stembanden kwamen niet in beweging.
            Tommy werd ongeduldig en stak een sigaret op. Vijftien was hij. In de eerste klas rookte hij al. Misschien zelfs eerder.
            ‘Mijn vader woont hier om de hoek, in de Eerste Bloemdwarsstraat,’ verbrak hij de stilte.
            ‘O ja, je vader. Die is beroemd, toch?’ Mijn stem deed het weer.
            ‘Wilbert van Dam, de grote dichter.’
            ‘Ah, Wilbert van Dam. Daar heb ik wel eens van gehoord, hoor.’
            ‘Maar ik woon bij mijn moeder.’
            ‘Da’s jammer, anders kon je vanavond naar huis kruipen.’
            Net toen ik dacht dat de kans verspeeld was en ik de dans was ontsprongen, kwam Tommy tegen me aan staan en plantte zijn lippen op de mijne. 
            Het ene moment zijn je lippen nog nooit aangeraakt door de lippen van een jongen, het andere moment is het tweede deel van je leven aangebroken en kun je de eerste ervaring van je lippen niet meer ongedaan maken. Het volgende moment steekt de jongen een tong in je mond. 
            Miljarden keren had ik daarover gefantaseerd, over zoenen, hoe het zou voelen, dat het hemels zou zijn, alsof je zou samensmelten, en ik wist dat erover fantaseren in de verste verte niet kon tippen aan de echte ervaring – en nu het eindelijk gebeurde, voelde het alleen maar smerig en onaangenaam, een vreemd object drong zich bij me naar binnen. Tommy’s lippen hadden een aparte smaak, de smaak van een roker, bedacht ik. In mijn fantasieën had ik geen duidelijke choreografie van tongen in gedachten, maar de bewegingen die Tommy’s tong maakte, was anders dan ik ooit had kunnen verzinnen. De beste omschrijving van de beweging is penetratie. Tommy’s puntige tong penetreerde mijn mond. Die mechanische beweging ging gepaard met een overdadige productie van speeksel. Het verzamelde zich in onze monden en het overschot ontsnapte via onze mondhoeken in lange slierten naar de stoeptegels.
            Ik was te perplex om te reageren, anders dan zijn invasie toe te laten. Ik was zelfs te perplex om er iets van te vinden. Dat was misschien het enige geruststellende aan de situatie: ik bleef mijn eigen secundaire ik. Tertiair is een adequater adjectief.
            Het monotone penetreren ging maar door, er kwam geen eind aan. Ik liet hem begaan omdat ik ons niet in een compromitterende situatie wilde brengen. Hij had jaren achtereen wekelijks geprobeerd mij het hof te maken, daar was ik om opportunistische redenen eindelijk op ingegaan, hij had mij een grote dienst bewezen, ik kon nu onmogelijk met klachten komen. Tommy zat in een vergelijkbaar schuitje: na jaren bedelen kreeg hij een hompje toegeworpen, en dat gegeven paard kon hij niet tot kat in de zak bestempelen, dat zou niet alleen voor mij maar ook voor hem een blamage zijn.
            Als ik de deceptie over het gapende gat tussen fantasie en realiteit terzijde kon schuiven, zou ik dan deze interactie van tongen en monden prettig kunnen vinden, vroeg ik me af terwijl Tommy’s tong doorpompte.
            Na een eeuwigheid die waarschijnlijk iets van vijf minuten had geduurd, staakte Tommy de tongpenetratie. De opluchting die van mijn gezicht af te lezen moet zijn geweest, probeerde ik om te buigen tot een gezicht dat verrukking uitstraalde, alsof de zojuist genoten sensatie alle tot dan toe beleefde sensaties in de schaduw stelde.
            Hand in hand liepen we terug naar de Mazzo. Ik probeerde het niet op een draf te zetten. Stiekem keek ik op Tommy’s horloge, dat kwart over elf aangaf.
            ‘Hoe laat is het?’ vroeg ik zo achteloos mogelijk. ‘Ik heb mijn vader beloofd dat ik om elf uur thuis zou zijn.’
            Tommy keek op zijn horloge en liet me weten dat ik een kwartier geleden thuis had moeten zijn.
            ‘O nee, o nee! O, hij is nu vreselijk ongerust, o, ik moet snel naar huis, sorry!’
            ‘Is niet erg, hoor, liefje. Kom anders morgen naar mij toe.’
            Hij gaf me zijn adres en telefoonnummer. ‘Ik kan niet wachten tot morgen.’
            De wekelijkse toneellessen leken bij ons beiden weinig vruchten te hebben afgeworpen.