gekilde darling verbittering

Bij nader inzien vond ik dit wat al te nurks geformuleerd.


Niets is zo kwetsend als de vraag ‘En heb jij kinderen?’ De vraagsteller heeft geen kwaad in de zin, toont triviale belangstelling, het equivalent van ‘Hoe gaat het?’, ‘Mooi weertje vandaag, hè?’ Maar wanneer iemand mij de vraag stelt ‘En heb jij kinderen?’ ervaar ik dat als een aanslag. Het is alsof die persoon de schaapsvacht afwerpt, het ware wolfskarakter toont en de klauwen in mijn hoofd en borstkas plant.
            Ik weet heus wel dat de vraag volstrekt argeloos bedoeld is en wellicht oprecht belangstellend maar waarschijnlijk vooral zonder speciale bedoeling, laat staan bijbedoelingen. Sterker nog: ik zou die vraag zelf graag aan menigeen stellen omdat het antwoord me altijd interesseert; of iemand kinderen op de wereld heeft gezet, verraadt alles over de betreffende persoon. Maar wanneer ik de vraag kríjg, onderga ik dat als een salvo aantijgingen die op me wordt afgevuurd terwijl ik mijn harnas, pantser en zwaard kwijt ben: ‘Hoezo heb jij geen kinderen? Je wílt zeker geen kinderen. Je bent een grote egoïst, je vindt jezelf te belangrijk om je aan te passen aan een kind, om je vrijheid op te geven. Je vindt je carrière te belangrijk. Je hebt geen tijd voor een kind. Jezus, wat ben jij walgelijk, weerzinwekkend, zelfingenomen, verachtelijk. Ja, ik kijk vriendelijk, maar als je góéd kijkt, kun je de minachting achter mijn blik zien. Voel je mijn klauwen niet in je vel? Ik scheur je kapot, ik rijt je lijf open, tot het bot, je bloed spuit uit je aderen, er blijft niets van je over, want je bent niets waard, je bent minder dan niets waard.’
            De vraag wordt me regelmatig gesteld, zoals dat gaat in de gewonemensenwereld, en iedere keer overvalt-ie me, ben ik er niet op voorbereid, ben ik uit het veld geslagen, word ik neergesabeld, als een dwaze ridder in een toernooi, die wakker wordt op een galopperend paard en nog net gewaar wordt dat de passerend ridder in het zwarte harnas zijn lans in hem klieft. Pats, boem, dodelijk gewond raak ik de grond.
            Deze vermeende zwarte ridders annex wolven verdienen geen antwoord van mij. Hun afkeuring zit al in hun vraag besloten, of ze die er nou bewust in stoppen of niet. Als ik naar waarheid ontkennend antwoord, dan kan ik me niet beperken tot een simpel ‘nee, ik heb geen kinderen’. Een toelichting of verklaring is sociaal wenselijk. ‘Nee, helaas heb ik geen kinderen, al zou ik die heel graag willen/had ik die graag gewild.’ ‘Nee, ik heb geen kinderen tot mijn spijt, dat ging niet, want ik ben/mijn partner is onvruchtbaar.’ ‘Nee, ik heb geen kinderen, maar ik vind het heel moeilijk om erover te praten (want het is godverdomme veel te intiem en het voelt als een mentale verkrachting dat een wildvreemde als jij mij onuitgenodigd deze extreem impertinente vraag stelt!).’ Die sociaal wenselijke toevoeging aan een antwoord dat je nooit had willen geven op een vraag die je nooit had willen krijgen, nodigt uit tot een voortzetting van een dialoog, die de grenzen van ongewenstheid en impertinentie al ruimschoots heeft gepasseerd.
            De onvermijdelijke dialoog stipt ongetwijfeld de oneindige medische mogelijkheden aan (‘Tegenwoordig kun je op je zeventigste nog kinderen baren!) en de adoptiekwestie (‘Heb je adoptie overwogen?’) en andere punten die aan het onderwerp raken. Alle inspanningen, overwegingen, ontzeggingen en beslissingen omtrent mijn hartstochtelijke pogingen moeder te worden zijn buitengewoon persoonlijk, die ga ik echt niet delen, en ik wil er niet toe gedwongen worden om me maar sociaal wenselijk te gedragen, verantwoording af te leggen. Meestal maak ik me er laf vanaf met ‘Nee, nog niet…’ Door er een mysterieuze glimlach aan toe te voegen, hoop ik de vrager de mond te snoeren en in verwarring achter te laten. Maar met het rap toenemend aantal grijze haren dat mijn hoofd siert, wordt het lastiger om hiermee weg te komen.
            Als ik in een montere bui op de vraag probeer te reageren volgens wenselijke omgangsvormen en de doodsklap op een dwaalspoor weet te brengen, houd ik het zo oppervlakkig mogelijk en verklaar ik luchtig maar gelaten dat ik heel erg graag moeder was geworden, maar dat dat tot mijn grote spijt niet is gelukt. De allerdodelijkste respons hierop gaf een oud-collega, die op dat moment zwanger was van haar tweede. ‘Ik weet wat je doormaakt,’ zei ze. ‘Wij hebben ook heel lang moeten proberen voordat ik zwanger werd van onze eerste. Dat was echt een moeilijke periode.’